Hoe een meisje van zes liet reflecteren over leiderschap en risicomanagement

Het is zaterdagochtend op 18 mei 2024. Samen met mijn partner Roy herontdek ik mijn liefde voor de ondergrondse metrosystemen van Londen. Ik ben hier om een lezing te geven tijdens de Behavioural Analysis ’24 en om security-collega’s te ontmoeten. Maar we kunnen het niet laten om nog voor het congres vier dagen lang als toeristen de stad te verkennen.

De metro is druk, Roy en ik moeten staan, elk aan een kant achterin de coupé. Rechts en links voor mij zit een gezin; vooral het meisje van ongeveer zes jaar oud valt mij op. Ze zit onrustig op haar stoel, beweeglijk en nieuwsgierig om zich heen te kijken. Ze raakt regelmatig haar stoel aan of een paal waaraan we ons kunnen vasthouden. Tussen mijn waaiende haren door zie ik dat ze soms naar mij kijkt. Ik glimlach of geef een knipoog, die ze beantwoordt. Wat een schatje, ze leert socializen!

Vader lijkt echter in een minder goede bui te zijn. “Sit still.” Hij pakt haar bij haar korte beentjes die boven de vloer bungelen. Er vindt geen gedragsverandering plaats. “SIT STILL!” zegt hij nog eens, als hij zijn dochter onder haar oksels beetpakt en verder naar achteren op haar bankje zet. Ze is het er niet mee eens, probeert een paar seconden stil te zitten, maar is te geprikkeld door haar omgeving om dat vol te houden. Ze houdt zichzelf vast aan de paal, wat eigenlijk niet nodig is. Ze ontdekt dat ze haar handje ook naar boven en naar beneden kan bewegen, waarmee ze het effect van haar balans bestudeert. “Stop touching that pole, it’s dirty!” hoor ik de vader zeggen. Het meisje drukt haar kin naar beneden, kijkt weg en vervolgens met een uitdagende blik kijkt ze haar vader weer aan. Vader kijkt vervolgens naar zijn partner, die een baby op schoot heeft, en wijst haar dochter erop dat ze naar papa moet luisteren. Dit fenomeen begint mij wat op mijn zenuwen te werken. Eigenlijk wil ik weglopen, maar de wind door mijn haren is veel te fijn in de steeds drukker wordende metro. Ons erdoorheen wurmen is een grotere uitdaging dan uit het zicht komen van dit gezin. Bovendien wisselen het meisje en ik nog steeds blikken uit en telkens als ik een knipoog geef of haar glimlach erken, gaat zij nog harder glimlachen.

Mijn “reflectieballonetje” schiet aan en ik vraag me af wat ik nu zo vervelend vind aan deze situatie. Doet het me ergens aan denken? Triggert dat kleine meisje iets bij mij persoonlijk? Of is het juist de vader? Ik heb geen tijd om erover na te denken.

“Stop staring at that woman,” is de volgende snauw die het meisje van haar vader krijgt. Oké, ik ken mezelf, ik kan me niet meer inhouden: “It’s ok actually, she is very polite and she is learning how to socialize.” Vader kijkt mij niet aan, drukt het meisje nog eens in de stoel en doet alsof hij een goed gesprek met zijn partner voortzet.

Ik kijk even weg en voel mijn onderkaak schuiven van mijn bovenkaak! “Oké, hij doet mij denken aan mijn vader, hij is voor mij het probleem.” Deze uiting van woede begint zich nu langzaam om te zetten in onmacht en vervolgens in verdriet. Ik voel mijn lippen naar binnen bewegen om het verdriet tegen te houden. Dit mag het meisje niet zien. Ik sluit even mijn ogen, voel de wind fijn door mijn haren gaan en adem een paar keer diep in en uit. Aan mijn linkerkant voel ik Roy naar mij kijken. We wisselen even een blik: ook hij heeft alles gadegeslagen en heeft direct door wat de situatie met mij doet.

We merken ook dat het meisje het balans experiment met de paal herhaalt en dat vader het zat is, zeker als het meisje vervolgens aan haar gezicht zit. Vader pakt de hygiënische gel en wrijft het hard in haar handjes.

“Hoe lang gaat dit nog door?” denk ik nog. “Moet ik er wat van zeggen, en waarom heb ik die behoefte? Wat maakt het fenomeen zo gevoelig en voor mij zo kwetsbaar?”

Deze reflectie doet vervolgens een hele hoop ballonnetjes verschijnen in mijn hoofd. De risicomanager in mij neemt een stap naar voren. Bij elke handeling van de vader speelt in mijn hoofd een scenario af van het kleine meisje dat ouder wordt. De puber die moeite heeft met naar school te gaan, omdat ze eerst tien keer haar handen moet wassen en telkens te laat is. Het doet me denken aan die ene reclassant, zijn obsessieve compulsieve stoornis en problemen die hij opliep, omdat zijn uitleg van het te laat komen bij de sociale dienst niet wordt geaccepteerd. Zijn onmacht zette zich om in agressie en de baliemedewerker deed aangifte. Het meisje wordt in mijn gedachten nog ouder, wanneer ze haar eerste relatie krijgt. De mannen in haar leven zijn dominant, ze zoekt erkenning, wil gezien worden. Dat doen de mannen ook, zolang zij alles geeft wat deze mannen nodig hebben, tot de relatie vordert en de jonge vrouw gevangen zit in een onderdanige relatie met geweld. Ik zie wederom een oud reclassant voor mij die uiteindelijk niet meer tegen de druk kan en de volgende dominante actie van haar partner beantwoordt met het broodmes in haar hand. Het doet me denken aan een vrouw met een bloeiende carrière, die het gevoel heeft dat niets goed genoeg is en in haar hoofd de stem van haar vader hoort die haar bekritiseert. Deze vrouw rolt uiteindelijk in een burn-out, niet omdat er te veel van haar gevraagd wordt, maar omdat zij haar innerlijke criticus niet los kan laten. Het herinnert me aan een CEO in een coachingtraject met mij.

De vele ballonnetjes en mogelijke gevolgen van het fenomeen dat voor mij plaatsvindt, krijgen de overmacht. En dan weet ik het zeker: “Ik mag hier niets van zeggen, het is niet mijn plek. Omdat het mij doet denken aan eigen pijn en eigen ervaringen, aan de pijn van anderen en aan de gevolgen van deze pijn. En in zo’n overweldigende emotie moet je nooit handelen, ook dat is goed leiderschap.”

De laatste ballon wordt doorgeprikt op het moment dat het gezin opstaat om uit de metro te stappen. Het meisje en ik kijken elkaar nog een keer aan en ik geef haar een knipoog. Ze glimlacht terug. De laatste ballon in mijn hoofd plopt: “Dankjewel, kleine meid, zorg goed voor jezelf. Ik vertel jouw verhaal vanuit de ogen van een risicomanager, in de hoop dat er meer mensen zijn met ballonnetjes...of dat ik maar zo veel mogelijk mensen mag trainen in het ontwikkelen van die ballonnetjes. Omdat deze ballonnetjes er hopelijk voor gaan zorgen dat jij net zo goed terechtkomt als ik.”